Artikel: De rechtsverhouding tussen de beslagene en de derde-beslagene

Groot & Evers staat voor kennis en kwaliteit, om die reden bieden wij u met regelmaat een juridisch artikel aan. Deze maand een artikel met het onderwerp: De rechtsverhouding tussen de beslagene en de derde-beslagene. Met name de definitie van “rechtstreeks” zal worden toegelicht.

Boek 2, titel 2, afdeling 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering regelt het executoriaal beslag onder derden. De afdeling omvat de artikelen 475 tot en met 479a Rv. De vraag is vervolgens op welke goederen, die zich onder een derde bevinden, er beslag kan worden gelegd. Art. 475 Rv geeft het antwoord. De conservatoire variant vindt haar basis in art. 718 – 723 Rv. Zo kan er beslag gelegd worden op vorderingen die de schuldenaar op derden mocht hebben of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen. Ook kan er beslag gelegd worden op roerende zaken (die geen registergoederen zijn) die aan de schuldenaar toebehoren en die de derde onder zijn berusting heeft. Hieronder vallen ook toonder- of orderpapieren, immers een beslag op rechten aan toonder of order geschiedt door beslag op het papier zelf als ware het een roerende zaak (art. 474a Rv). Naast een geldvordering, hetgeen in de praktijk veruit het vaakst voorkomt, kan ook een vordering tot levering van een goed op naam in beslag worden genomen zoals een onroerende zaak of ander registergoed, maar ok een vordering op naam. Zowel bestaande als toekomstige vorderingen kunnen dus in beslag genomen worden. Het wezenlijke kenmerk van een toekomstige vordering is het feit dat op het moment van beslaglegging een rechtsverhouding bestaat, waaruit later rechtstreeks een vordering zal ontstaan.

Het kan geen kwaad om de essentie van het begrip “rechtstreeks” nog eens onder de loep te nemen. Met name de vraag in hoeverre er sprake is van een reeds bestaande rechtsverhouding waaruit in de toekomst een vordering ontstaat, is interessant. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen een “eenmalige” en een “doorlopende” rechtsverhouding tussen de beslagene en de derde-beslagene.

Volgens vaste rechtspraak is een beslag op een banksaldo een “eenmalige” rechtsverhouding. Het is een momentopname. Latere betalingen (van derden, anders dan bijvoorbeeld rentebetalingen van de bank) vallen niet onder het beslag. Uitsluitend het op het beslagmoment aanwezige saldo wordt getroffen. De later binnengekomen (door de schuldenaar van de beslagene gestorte) bedragen leveren geen vorderingen op die rechtstreeks worden verkregen uit de rechtsverhouding tussen de schuldenaar en de bank. Verwezen kan worden naar het nog altijd geldende klassieke Postgiro-arrest van de Hoge Raad uit 1929 (NJ 1929, 1285).

Ook een zzp-er staat veelal in een eenmalige rechtsverhouding tot zijn opdrachtgever. Het betreft meestal allemaal afzonderlijke opdrachten, waarvoor telkens afzonderlijk wordt gefactureerd. Voor het ontstaan van elke vordering is in beginsel steeds een nieuwe opdracht vereist. Dit betekent dat eventuele toekomstige vorderingen niet rechtstreeks voortvloeien uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding (zie voorzieningenrechter Almelo 9 maart 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:1214).

Een beslag onder een advocaat, notaris of gerechtsdeurwaarder die belast is de aan de schuldenaar verschuldigde gelden te incasseren, valt niet te beschouwen als een momentopname. Er bestaat reeds een rechtsverhouding tussen de schuldenaar/beslagene en de derde-beslagene op grond waarvan de schuldenaar/beslagene rechtstreeks een vordering zal verkrijgen op de derde-beslagene. Nadien geïncasseerde gelden vallen dus wèl onder het beslag. In dit kader is een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 januari 2013 (LJN BY9613) in een betwistingsprocedure interessant. Er wordt beslag gelegd onder de Stichting Derdengelden van een advocaat. De advocaat heeft op dat moment geen betalingen geïnd en meent dat er géén sprake is van een rechtsverhouding. De eventueel op een later moment ontvangen bedragen vallen in zijn ogen niet onder het beslag. Het gerechtshof deelt deze mening niet en verwijst naar de parlementaire geschiedenis bij art. 475 Rv, waarin een vergelijkbaar geval aan de orde is geweest (Invoering boeken 3, 5 en 6 Wijziging Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering blz. 158-159). Indien er sprake is van een opdracht tot het in ontvangst nemen van een in een betalingsverzoek geconcretiseerde en daarmee in voldoende mate bepaalde betaling, alsmede van een afspraak om dit bepaalde bedrag vervolgens door te betalen aan de beslagene, treft het beslag doel. Dit wordt niet aangenomen in het geval van een tussen advocaat en zijn cliënt min of meer algemene overeenkomst van opdracht in het kader waarvan telkens andere zaken worden behandeld.

Ook in het geval van een arbeidsovereenkomst is er sprake van een doorlopende voortdurende rechtsverhouding tussen de werknemer (schuldenaar) en werkgever (derde-beslagene). De toekomstige vordering vloeit rechtstreeks voort uit een bestaande rechtsverhouding. Toekomstige loonbetalingen vallen derhalve onder het loonbeslag. Het moet dus gaan om een rechtsverhouding die op regelmatige wijze dient voort te duren. Naast een arbeidsovereenkomst valt te denken aan een huurovereenkomst of aan een overeenkomst van aanneming van werk. Een bestaande rechtsverhouding kan aldus zijn oorsprong vinden in de wet, een overeenkomst, een beschikking van een overheidsorgaan of in een veroordelend vonnis. Verwezen kan worden naar het klassieke loonbeslag-arrest van de Hoge Raad uit 1932 (HR 25 februari 1932, NJ 1932, 301 inzake Ontvanger/Schermer).

In dit kader is een uitspraak van de rechtbank te Middelburg (3 augustus 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4936) noemenswaardig. De rechtbank oordeelt dat een beëindigingsvergoeding niet onder een eerder gelegd loonbeslag valt, omdat de betalingsverplichting niet rechtstreeks voortvloeit uit een reeds bestaande rechtsverhouding ex art. 475 lid 1 Rv. Na het beëindigen van arbeidsovereenkomst, waarin niets geregeld is over een ontslagvergoeding, is er een nieuwe rechtsverhouding ontstaan waarvan de schuldeiser die een loonbeslag heeft gelegd niet mag profiteren. Een beëindigingsovereenkomst is nu eenmaal geen arbeidsovereenkomst ook al kunnen ze met elkaar in verband worden gebracht. Een relaas in het beslagexploot als “beslag op alle vorderingen, waaronder het salaris en de eventuele ontslagvergoeding” zal de deurwaarder niet helpen. Op het moment van beslaglegging bestaat er geen rechtsverhouding (lees: overeenkomst) waaruit het recht op een ontslagvergoeding gebaseerd kan worden.

Slotsom: de beoordeling van de rechtsverhouding tussen de beslagene en de derde-beslagene in het kader van een derdenbeslag blijft maatwerk. Bij twijfel of er sprake is van een doorlopende rechtsverhouding kan het geen kwaad om opnieuw beslag te leggen onder de derde-beslagene.

Voor meer informatie aangaande dit artikel kunt u contact opnemen met een van onze medewerkers. Zie hiervoor onze rechtstreekse contactgegevens.