Artikel: Perikelen rondom de beslagvrije voet

Groot & Evers staat voor kennis en kwaliteit, om die reden bieden wij u met regelmaat een juridisch artikel aan. Deze maand een artikel over de perikelen rondom de berekening van de beslagvrije voet.

Geldt er een beslagvrije voet in geval van beslaglegging op een voorlopige teruggaaf onder de Belastingdienst? Art. 475c aanhef en onder b Rv bepaalt van wel. Het hanteren van een beslagvrije voet van nihil kan, zoals blijkt uit art. 475d lid 6 Rv, gerechtvaardigd zijn als degene die recht heeft op de voorlopige teruggaaf voldoende voor beslag vatbare andere periodieke inkomsten geniet waarop geen beslag is gelegd. Mocht de deurwaarder niet op de hoogte zijn van andere periodieke inkomsten, zoals loon of een uitkering, betekent dit niet dat hij zonder meer de beslagvrije voet op nihil mag stellen.

In een tuchtzaak bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders (7 juli 2017, TGDKG:2017:140) bleek dat de deurwaarder op het moment van het leggen van het beslag niet bekend was met andere voor beslag vatbare periodieke inkomsten van de schuldenaar. Hij had dus niet zonder meer de beslagvrije voet op nihil mogen bepalen. Sterker nog, omdat de schuldenaar hem erop wees dat er inmiddels beslag lag op zijn reguliere inkomen, had de deurwaarder bekend kunnen zijn met de toepasselijke beslagvrije voet door simpelweg contact te leggen met zijn collega-deurwaarder. Voor het zonder meer op nihil stellen van de beslagvrije voet ontbreekt een wettelijke grondslag. Om deze reden wordt de deurwaarder berispt. Bij het inzetten van een ingrijpend middel als beslaglegging op een periodieke uitkering mag van de deurwaarder uiterste zorgvuldigheid worden verwacht. Die zorgvuldigheid is hier niet in acht genomen.

Met het in werking treden van de nieuwe regeling over de beslagvrije voet komt dit zelden of nooit meer voor. De deurwaarder is op grond van het nieuwe art. 475c lid 2 Rv verplicht (cumulatief) beslag te leggen op het reguliere inkomen (uitkering of loon). Slechts indien door beslag te leggen op de voorlopige teruggaaf een hogere inhouding bewerkstelligd kan worden (zie het nieuwe 475c lid 3 Rv) mag er beslag worden gelegd op de voorlopige teruggaaf. Dit zal zich in de praktijk niet of nauwelijks voordoen. Met de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is beslaglegging op een voorlopige teruggaaf niet meer mogelijk, zodra er reeds een beslag ligt op het reguliere inkomen en de afloscapaciteit volledig is benut. Alsdan wordt de beslaglegger geacht aan te sluiten bij het beslag op de uitkering of het loon. Bij beslag op periodiek inkomen wordt er zo veel mogelijk bij één inkomstenbron aangesloten. De deurwaarder is verplicht om een bepaalde volgorde aan te houden indien het een beslag op een vordering tot periodieke betaling betreft en de schuldenaar meerdere inkomstenbronnen heeft. De beslagvolgorde is opgesomd in het nieuwe art. 475c lid 1 Rv.

Aanvankelijk was het de bedoeling dat de nieuwe regeling op 1 januari 2018 in werking zou treden. Dit is onrealistisch gebleken. De beoogde nieuwe datum is nu 1 januari 2019.

In een andere gerechtelijke procedure werd een beslaglegger aansprakelijk geacht voor het onterecht op nihil stellen van de beslagvrije voet. De rechter oordeelt dat een schuldenaar die samenwoont met haar zoon, schoondochter en diens twee kinderen een alleenstaande is voor de toepassing van de beslagvrije voet. Art. 475d lid 1 Rv sluit immers aan op art. 3 lid 2 Pw, inhoudende dat onder “gehuwd of echtgenoot” in de zin van de Participatiewet ook wordt verstaan: “de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.” Art. 4 lid 1 onder a Pw bepaalt vervolgens dat onder “alleenstaande” moet worden verstaan: “de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.” Het opgeven van het inkomen van de partner is dan ook niet nodig. Het op nihil stellen van de beslagvrije voet, mede op basis van het onjuiste vermoeden dat de schuldenaar zelf neveninkomsten ontvangt, wordt door de voorzieningenrechter Alkmaar (12 september 2017, RBNHO:2017:7599) afgestraft: de beslaglegger wordt veroordeeld om naast de proceskosten de financiële schade aan de kant van de schuldenaar te vergoeden. Deze bestaat uit een huurachterstand, vermeerderd met de dagvaardingskosten, incassokosten, rente en het gemachtigdesalaris.

De voorzieningenrechter ziet het kostgeld dat de schuldenaar van haar zoon en schoondochter ontvangt niet als neveninkomen. In de VTLB-berekening wordt hiermee wel rekening gehouden: een meerderjarige inwonende met eigen inkomen moet bijdragen in de woonlasten. Het kostgeld wordt in mindering gebracht op de woonkosten, zelfs als er geen kostgeld betaald wordt (zie paragraaf 3.3.1).

Voor meer informatie aangaande dit artikel kunt u contact opnemen met een van onze medewerkers. Zie hiervoor onze rechtstreekse contactgegevens.