Groot & Evers staat voor kennis en kwaliteit, om die reden bieden wij u met regelmaat een juridisch artikel aan. Deze maand een artikel met het onderwerp: De executoriale kracht van vonnissen, beschikkingen en notariële akten – deel 1. Dit artikel is het begin van een drieluik aangaande de diverse vormen van executoriale titels. De komende maanden zal hier uitgebreid aandacht aan geschonken worden.
Een executoriaal beslag wordt gelegd uit kracht van een executoriale titel. Art. 430 Rv onderscheidt verschillende executoriale titels die in geheel Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd. Zo geldt de grosse van een gewezen vonnis, een rechterlijke beschikkingen, een verleden authentieke akten alsook andere bij wet aangewezen stukken, als een executoriale titel. Omdat de executoriale kracht van deze stukken rechtstreeks voortvloeit uit de wet, hoeft deze ~ om haar werking te hebben ~ niet tussen partijen te worden overeengekomen (zie rechtbank Midden-Nederland, 3 februari 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:894) waarbij de executoriale kracht van een hypotheekakte in het geding was). Toch is niet elke executoriale titel executabel. Van doorslaggevende betekenis is of het in het stuk verwoord recht zich leent voor tenuitvoerlegging. Met name de vraag in hoeverre een hypotheekakte executoriale kracht bezit, heeft aanleiding gegeven voor de nodige jurisprudentie.
De volgende casus geeft inzicht in de problematiek. In een hypotheekakte is onder de rubriek “hypotheekstelling” vermeld dat de comparanten het recht van eerste hypotheek verlenen op het registergoed (…) zulks ter uitvoering van een overeenkomst tot hypotheekverlening ten behoeve van de bank tot zekerheid voor de voldoening of teruggaaf van al hetgeen de geldnemer aan de bank nu of te eniger tijd schuldig mocht zijn of worden, uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en nog te verlenen kredieten in rekening courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welke hoofde ook en ten belope van een som van € 500.000. In de hypotheekakte is tevens een zogenaamd boekenbeding opgenomen. Gelijkertijd met het verleden van de hypotheekakte zijn partijen een (onderhandse) geldleningsovereenkomst aangegaan, doch deze overeenkomst maakt geen deel uit van de hypotheekakte. Vervolgens is de vraag of er, nadat het hypotheekrecht geëffectueerd is en er sprake is van een restschuld, krachtens deze notariële akte een (loon)beslag gelegd mag worden.
Het antwoord luidt simpelweg nee! De Hoge Raad stelt de eis dat de toekomstige vordering haar directe grondslag moet vinden in een in de akte omschreven rechtsverhouding (zie HR 26 juni 1992, Rabobank/Visser, ECLI:NL:HR:1992:ZC0646, NJ 1993, 449). Dit oordeel werkt de Hoge Raad uit middels de beantwoording van een prejudiciële vraag (8 februari 2013, LJN BY4889, Rabobank/Donselaar) door te bepalen dat deze rechtsverhouding voldoende concreet omschreven dient te zijn. Dit houdt in dat de rechten en plichten die voortvloeien uit die rechtsverhouding dusdanig omschreven moeten zijn dat (over)duidelijk is voor welke vorderingen de executie plaatsvindt. Dit is in casu niet het geval. De hypotheekakte geeft geen blijk van het bestaan van enige concrete vordering of enige concrete rechtsverhouding. De geldleningsovereenkomst had uitdrukkelijk (zonder een verwijzing) deel moeten uitmaken van de notariële akte.
In de volgende nadere toelichting wordt uitgelegd wat aanleiding gegeven heeft tot het arrest inzake Rabobank/Donselaar. Ingevolge art. 392 lid 1 Rv kan de rechter op verzoek van een partij of ambtshalve de Hoge Raad een rechtsvraag voorleggen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht heeft op 3 augustus 2012 (LJN BX3391) van deze mogelijkheid gebruik gemaakt naar aanleiding van een zgn. deurwaardersrenvooi ex art. 438 lid 4 Rv. Het moet gaan om een vraag die zich voordoet in een concrete zaak die bij (de voorzieningenrechter van) een rechtbank of gerechtshof in behandeling is. De vraag moet tevens aan de orde zijn in een groot aantal samenhangende kwesties. De Hoge Raad dient alsdan de in het geding zijnde rechtsregel nader uit te leggen, waarbij de Hoge Raad niet enkel gebonden is aan de feiten die zijn vastgesteld door de rechter die de vraag heeft gesteld. De Utrechtse voorzieningenrechter wil meer duidelijkheid over de vraag of bepaalde hypotheekaktes direct ~ zonder tussenkomst van de rechter ~ kunnen worden gebruikt om restantvorderingen te innen.
De prejudiciële vraag die gesteld werd luidde: “Levert de grosse van de tussen partijen opgemaakte notariële hypotheekakte tevens een executoriale titel op in de zin van art. 430 Rv, voor de na uitwinning van het hypotheekrecht overgebleven restantvorderingen uit hoofde van de overeenkomsten van geldlening die ten tijde van het verlijden van de hypotheekakte reeds bestonden?”
Het antwoord van de Hoge Raad (8 februari 2013, LJN BY4889, Rabobank/Donselaar) luidde: “De grosse van de onderhavige tussen partijen opgemaakte notariële hypotheekakte kan niet worden aangemerkt als een executoriale titel in de zin van art. 430 Rv voor de na uitwinning van het hypotheekrecht resterende vorderingen uit hoofde van de overeenkomsten van geldlening, ook niet voor zover die reeds bestonden ten tijde van het verlijden van de hypotheekakte”.
Leidend is het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 1992 (Rabobank/Visser, ECLI:NL:HR:1992:ZC0646, NJ 1993, 449). De Hoge Raad oordeelde destijds dat aan de grosse van een authentieke akte slechts executoriale kracht toekomt met betrekking tot op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven vorderingen alsmede met betrekking tot toekomstige vorderingen die hun onmiddellijke grondslag vinden in een op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding. Indien de akte niet de grootte van het verschuldigd bedrag vermeldt, is de grosse van de akte niettemin voor tenuitvoerlegging vatbaar, indien deze akte de weg aangeeft langs welke op voor de schuldenaar bindende wijze de grootte van de schuld kan worden vastgesteld, behoudens de mogelijkheid van tegenbewijs door de schuldenaar. Zo kan in dit kader de passage over de bewijskracht van de administratie van de bank (het zgn. boekenbeding of de boekenclausule) uitkomst bieden.
Kortom, mocht er op het tijdstip van het verlijden van de akte sprake zijn van een actuele rechtsverhouding die het mogelijk maakt om ook toekomstige vorderingen onder het hypotheekrecht van de bank te laten vallen en deze vordering op een in de hypotheekakte genoemde wijze bepaalbaar is, bezit de hypotheekakte tevens executoriale kracht als bedoeld in art. 430 Rv., mits deze rechtsverhouding in de akte omschreven is. Er gelden dus twee limitatieve vereisten: 1. er moet sprake zijn van een bestaande rechtsverhouding en 2. de bestaande rechtsverhouding moet in de hypotheekakte omschreven zijn.
De Hoge Raad werkt deze beslissing vervolgens uit middels een beantwoording van een prejudiciële vraag (8 februari 2013, LJN BY4889). De Hoge Raad oordeelt dat de omschrijving van de rechtsverhouding in de hypotheekakte voldoende concreet moet zijn. De te executeren vordering die voortvloeit uit de rechtsverhouding (toekomstige geldlening, kredietverlening en/of borgstelling) moet met voldoende bepaaldheid omschreven zijn. Een enkele vermelding of verwijzing, al dan niet via algemene (bank)voorwaarden, is onvoldoende! De rechten en plichten die voortvloeien uit die rechtsverhouding moeten zodanig omschreven zijn dat zondermeer duidelijk is voor welke vorderingen de executie plaatsvindt. Een eventuele in de hypotheekakte vermelde boekenclausule brengt hierin geen verandering, omdat een dergelijke clausule evenmin het bestaan van een concrete vordering vastlegt, maar het bewijs van het bestaan daarvan afhankelijk maakt van een buiten de akte gelegen bron. Een dergelijk beding maakt slechts mogelijk dat de vordering bepaald kan worden. Het feit dat de vordering cijfermatig uitgerekend kan worden, betekent nog niet dat de vordering reeds bepaald is. Er bestaat een terminologisch verschil tussen bepaald (vastgesteld) en bepaalbaar (identificeerbaar). De boekenclausule helpt de hypotheekbank slechts om te bepalen welke vordering onder het uit te winnen hypotheekrecht valt. Een passage over de bewijskracht die toegeschreven wordt aan de administratie van de bank, is slechts dienend aan het vaststellen van de omvang van de vordering, maar vestigt geen vordering ten titel van geldlening (zie voorzieningenrechter rechtbank Dordrecht, 29 november 2007, LJN BB9420).
Het in de hypotheekakte genoemde maximumbedrag helpt de hypotheekbank ook niet. Het betreft immers een hypotheek voor (een) vordering(en) waarvan het bestaan of het bedrag ten tijde van het verlijden van de akte nog niet vaststaat. Voor de rechtsgeldige vestiging van een dergelijke (bank)hypotheek is ingevolge art. 3:260 lid 1 BW vereist dat het maximumbedrag in de hypotheekakte wordt vermeld. Vermelding van dit bedrag moet worden opgevat als een aanduiding ter voldoening aan dit vereiste en niet als een aanduiding van het bedrag van de vordering of rechtsverhouding. De rechtbank Rotterdam oordeelde zulks op 16 mei 2012 (LJN BW7644).
Een bankhypotheek waarbij de rechtsverhouding niet voldoende bepaald is en de vordering, waarvoor de hypotheeknemer verhaal zoekt op het verhypothekeerde goed, niet voldoende bepaalbaar is, ontbeert executoriale kracht. Dit is ook het geval indien er (nog) geen sprake is van executie van een restschuld na uitwinning van het verhypothekeerde goed. De vereisten die de Hoge Raad stelt aan de executoriale kracht van een notariële akte zijn algemeen geformuleerd en hebben dus betrekking op elke vordering die onder het hypotheekrecht valt. Het is niet van belang of het enkel gaat om een restschuld na uitwinning (vgl. voorzieningenrechter Utrecht, 17 augustus 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:4958).
Ten overvloede merkt de Hoge Raad op dat gelet op het verstrekkende en ingrijpende karakter van de bevoegdheid om zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst de in de akte vermelde aanspraak met dwangmiddelen ten uitvoer te leggen op het vermogen van de schuldenaar, valt het bestaan van deze executiebevoegdheid slechts te aanvaarden indien de vordering met voldoende bepaaldheid in de titel is omschreven. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat de schuldenaar die de in de executoriale titel omschreven vordering betwist, een executiegeschil aanhangig kan maken.
Het gevolg van deze uitspraak is dat de hypotheekverstrekker die geconfronteerd wordt met een te incasseren restschuld, eerst zal moeten gaan procederen om de schuldenaar te dwingen aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Met een verkregen vonnis kan er beslag gelegd worden.
Ook het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, oordeelde op 3 maart 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:1562) over de executoriale kracht van een titel. Het hof oordeelt dat een Duitse notariële akte inzake een zogenaamde “Buchgrundschuld” geen executoriale kracht toekomt. Een dergelijke akte levert geen executoriale titel op (om in Nederland vanwege een restschuld na uitwinning van de Grundschuld een derdenbeslag te leggen).
Het hof meent dat deze akte beoogt een zgn. “Grundschuld” te vestigen tot een bepaald maximumbedrag. Het gaat om een zekerheidsrecht dat is gebonden aan een maximum. In de akte is slechts bepaald waarop en hoe de bank verhaal mag nemen. In de akte is evenwel niet uitdrukkelijk vermeld op basis waarvan (op welke rechtsgrond) en voor welk concreet bedrag de bank verhaal mag nemen. Kortom, een vorderingsrecht tot zekerheid waarvan die Grundschuld strekt, wordt niet expliciet in de akte vermeld. Verwijzend naar HR Rabobank/Visser oordeelt het hof dat een notariële akte alleen dan een executoriale titel in de zin van art. 430 Rv oplevert indien deze betrekking heeft op vorderingen die op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaan en in die akte zijn omschreven, of op toekomstige vorderingen die hun onmiddellijke grondslag vinden in een op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding. Verwijzend naar HR Rabobank/Donselaar geldt bovendien de eis dat deze in de akte omschreven rechtsverhouding met voldoende bepaaldheid omschreven moet zijn.
In de door het hof berechte casus voldoet de akte niet aan bovenstaande criteria. Het vorderingsrecht (de restschuld na uitwinning) waarvoor verhaal wordt gezocht is niet voldoende in de akte bepaald. Ondanks het feit dat de Nederlandse rechter verlof tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse authentieke akte heeft verleend kan de akte niet dienen als executoriale titel voor het door de bank in Nederland gelegde (executoriale) beslag en de bank heeft dat beslag onbevoegd gelegd.
Voor meer informatie aangaande dit artikel kunt u contact opnemen met een van onze medewerkers. Zie hiervoor onze rechtstreekse contactgegevens.