Groot & Evers staat voor kennis en kwaliteit, om die reden bieden wij u met regelmaat een juridisch artikel aan. Deze maand een artikel met het onderwerp: De raadpleging van het Centrale Curatele en Bewindregiser door de Gerechtsdeurwaarder. Met name de verschillenn tussen de rechtbank Amsterdam en Rotterdam komen aan het licht.
Is de gerechtsdeurwaarder verplicht ten tijde van het betekenen (van een dagvaarding of vonnis) het Centraal Curatele en Bewindregister te raadplegen? De Amsterdamse voorzieningenrechter oordeelde op 25 maart 2016 (RBAMS:2016:2020) dat dit niet het geval is. Naar zijn oordeel bestaat er geen wettelijke bepaling die de deurwaarder (of diens opdrachtgever) verplicht tot kennisname van het register voorafgaand aan iedere executiehandeling. In de tuchtrechtspraak voor deurwaarders wordt in algemene zin ook geen verplichting tot kennisname van dat register aangenomen (KvG 20 oktober 2015, TGDKG:2015:195). De Rotterdamse voorzieningenrechter (RBROT:2015:4810) kwam op 8 juni 2015 en 22 november 2016 (C/10/512960 KGZA 2016-1242, ongepubliceerd, bron: Ius Novum 10 januari 2017) evenwel tot een tegengesteld oordeel. In de eerstgenoemde Rotterdamse casus was op 20 april 2015 de beschikking gepubliceerd in het CCBR, terwijl op 30 april 2015 de dagvaarding werd uitgebracht. Zelfs uit zo’n korte termijn van 10 dagen mocht niet de conclusie worden getrokken dat de eisende partij niet op de hoogte kon zijn van het ingestelde bewind en de eisende partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De plicht tot inzage van het register zou volgen uit toepassing van het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014 (HR:2014:525). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt een eis van doelmatigheid van rechtspleging met zich mee dat een deurwaarder daadwerkelijk vóór het uitbrengen van de dagvaarding het bewindregister raadpleegt. In de laatstgenoemde Rotterdamse casus was trouwens de deurwaarder voordat de terechtzitting gehouden zou worden op de hoogte van het ingesteld bewind. Hoewel de voorzieningenrechter er in zijn beoordeling aan voorbij gaat, acht ik dit gegeven van doorslaggevende betekenis. De eisende partij c.q. de deurwaarder had nog tijdig een herstelexploot kunnen uitbrengen. Het al dan niet verplicht vooraf raadplegen van het register speelt dan geen rol meer. Wie van de rechters heeft er gelijk?
In het laatstgenoemd arrest oordeelde de Hoge Raad dat in alle vermogensrechtelijke aangelegenheden er aan de bewindvoerder in plaats van de onderbewindgestelde betekend moet worden. De bewindvoerder is immers in en buiten rechte de wettelijke vertegenwoordiger van de onderbewindgestelde. Art. 1:12 BW (de afgeleide woonplaats) is hiervan een uitvloeisel. Indien de gerechtsdeurwaarder niet op de hoogte is van het ingestelde bewind kan aan het arrest betrekkelijk weinig waarde worden gehecht. Indien de gerechtsdeurwaarder het CCBR raadpleegt is hij wèl bekend met een eventueel ingesteld bewind, maar is hij daartoe verplicht?
Het CCBR is in het leven geroepen om aan derden kenbaar te maken dat er sprake is van een (ondercuratelestelling of een) onderbewindstelling. Publicatie van de beschikking waarbij de goederen van de betrokkene onder bewind zijn gesteld, is ingevolge art. 1:391 lid 1 BW voor een schuldenbewind ~ in tegenstelling tot een bewind wegens een lichamelijke en/of geestelijke toestand ~ in beginsel een verplichting. Deze verplichting geldt vanaf 1 januari 2014. Lang niet alle (schulden)bewinden zijn gepubliceerd. Het CCBR is dus niet compleet. Zelfs al zou het register worden geraadpleegd, dan nog bestaat de kans dat de deurwaarder geen kennis krijgt van het ingestelde bewind. Middels publicatie wordt het voor derden ~ de wederpartij van een handelende onderbewindgestelde ~ op objectieve wijze voldoende kenbaar dat er sprake is van een ingesteld bewind, zodat zij zich niet langer achter hun goede trouw ex art. 1:439 BW kunnen verschuilen. Normaliter wordt een derde, die niet op de hoogte is of had behoren te zijn van het ingestelde bewind, beschermd tegen een ongeldige rechtshandeling in de zin van art. 1:438 BW. In geval van publicatie van het ingestelde bewind kan een derde op de hoogte zijn van het ingestelde bewind en kan de bewindvoerder dus de door de onderbewindgestelde verrichte beheers- of beschikkingshandeling vernietigen, althans indien die naar de mening van de bewindvoerder nadelig voor (het vermogen van) de onderbewindgestelde is.
Een andere vraag is of het CCBR bescherming biedt tegen een onjuiste wijze van betekenen (van een dagvaarding, beslagstukken of andere aanzeggingen) door een gerechtsdeurwaarder. Ik neig ertoe deze vraag negatief te beantwoorden. Een dergelijke handeling valt immers niet te kwalificeren als een door de rechthebbende verrichte rechtshandeling welke met een beroep op art. 1:438 BW door de bewindvoerder te vernietigen is (omdat de gerechtsdeurwaarder op de hoogte had kunnen zijn van het ingestelde bewind). Kortom, de vernietigingsbevoegdheid van art. 1:438 BW werkt niet ten aanzien van ambtshandelingen van gerechtsdeurwaarders. Een ambtshandeling van de deurwaarder is geen rechtshandeling in de zin van art. 1:438 BW. Het CCBR biedt enkel bescherming tegen in de ogen van de bewindvoerder door de rechthebbende onverantwoorde rechtshandelingen. Zonder een redelijk vermoeden aan de kant van de gerechtsdeurwaarder dat er sprake is van een beschermingsbewind, kan hij niet anders dan zijn stukken rechtstreeks te betekenen aan de onderbewindgestelde ondanks het feit dat de Hoge Raad (HR:2014:525) hem verplicht tot betekening aan de bewindvoerder. Deze verplichting impliceert nog geen algemene onderzoeksplicht aan de kant van de gerechtsdeurwaarder. Hij is dus niet verplicht vooraf het CCBR in te zien.
Wie het laatstgenoemde arrest van de Hoge Raad goed leest, ontdekt dat de Hoge Raad spreekt van “overnemen” van het geding door de bewindvoerder. De Raad verbindt geen sancties aan onbekendheid met het ingestelde bewind. De Raad eist niet dat eiser dit had kunnen zijn middels raadpleging van het CCBR.
Het is dus voor de bewindvoerder van belang om zo snel mogelijk de schuldeiser / de gerechtsdeurwaarder in kennis te stellen van het ingestelde bewind. Mocht de deurwaarder hierna toch de onderbewindgestelde ambtshalve bezoeken in plaats van de bewindvoerder, had hij op de hoogte kunnen zijn van het bewind. Het al dan niet vooraf inzien van het CCBR speelt dan geen rol.
Gezien het belang van een betekening aan de bewindvoerder wordt het tijd het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op dit punt aan te passen. Een andere oplossing kan gezocht worden door in de Basisregistratie Personen (BRP) te vermelden dat er sprake is van een beschermingsbewind of ondercuratelestelling. Weer een andere oplossing zou gevonden kunnen worden door de Hoge Raad te laten oordelen over bovengenoemde kwestie, al dan niet via een prejudiciële vraag. Wie trekt de stoute schoenen aan?
Voor meer informatie aangaande dit artikel kunt u contact opnemen met een van onze medewerkers. Zie hiervoor onze rechtstreekse contactgegevens.